e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hazelaar hazenotenstruik: hazenoetestroek (Neeroeteren) hazelstruik [ZND 26 (1937)] III-4-3
hazelnoot hazenoot: hazenoet (Neeroeteren), hāzenoet (Neeroeteren) hazelnoot [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-4-3
hecht van een mes steel: stiel (Neeroeteren), stīl (Neeroeteren) hecht van een mes [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)] III-2-1
heen en weer draaien drentelen: drentelen (Neeroeteren) Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)] III-1-2
heen en weer schuiven schroevelen: sjroevelen (Neeroeteren) Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)] III-1-2
heer heer: î.r (Neeroeteren) heer [RND] III-3-1
hees, schor hees: heis ze:n (Neeroeteren), heisch (Neeroeteren), hēīs (Neeroeteren) hees [ZND 01 (1922)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)] III-1-2
heet lopen heet lopen: hęj.t lø̜j.pǝ (Neeroeteren), snerken: snęrǝkǝ (Neeroeteren) Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169] II-3
heet, hitsig lopig: leͅi.pex (Neeroeteren) heet, hitsig [Goossens 1b (1960)] III-2-1
hefboom hefboom: hęf˱bø̜j.m (Neeroeteren), hout: hø̜j.t (Neeroeteren) Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61] II-3