19447 |
heg, haag |
heg:
hek (L368p Neeroeteren),
heͅq (L368p Neeroeteren),
tuin:
tuin is in dialekt huuf en huufke
tûn (L368p Neeroeteren)
|
haag || Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
heggenschijter:
hègkesji-jter (L368p Neeroeteren),
hegmus:
hègkmös (L368p Neeroeteren),
wijnstamper:
wi-jnstemper (L368p Neeroeteren)
|
bastaardnachtegaal || heggemus
III-4-1
|
19758 |
heggenschaar |
tuinschaar:
tûnsjiêr (L368p Neeroeteren)
|
haagschaar
III-2-1
|
26684 |
hei |
hamer:
hāmǝr (L368p Neeroeteren
[(uit beukenhout)]
)
|
Elk van de twee zware, houten balken die door de molenas worden opgehesen teneinde neer te vallen op hetzij de slagbeitel in de lade van het voorslagblok (de zgn. slaghei), hetzij op de losbeitel (de zgn. loshei). [Jan 283]
II-3
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L368p Neeroeteren)
|
Heilig. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
ein heilige (L368p Neeroeteren),
einen heilige (L368p Neeroeteren),
ennen heilige (L368p Neeroeteren),
heilig (L368p Neeroeteren),
ijnen heilige (L368p Neeroeteren)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
mismoed:
mismood (L368p Neeroeteren)
|
heimwee hebben [N 37 (1971)]
III-1-4
|
33724 |
heizeis |
heizeissie:
hęi̯zęi̯.si (L368p Neeroeteren)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26741 |
heizicht, heizeis |
heizeisie:
hɛjzɛjsi (L368p Neeroeteren)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|
26734 |
heizode |
vlik:
vlek (L368p Neeroeteren)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|