e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtlijm houtlijm: hǫwtlīm (Neeroeteren), lijm: līm (Neeroeteren) In het algemeen de lijm waarmee houten delen met elkaar verbonden worden. Aanvankelijk moesten de ingrediënten van de houtlijm door de timmerman zelf worden vermengd en verwarmd. Later kwamen er soorten die met water aangemaakt konden worden. Als bestanddelen werden onder meer visafval en beenderen gebruikt. Houtlijm die verwarmd moest worden, werd in de vorm van platen en korrels verkocht. Zie ook afb. 150. [L 30, 26a; N 54, 1b-i; monogr.] II-12
houtrong houtbok: hǫu̯i̯.t˱bok (Neeroeteren) Werd vooraan op de hoogkar geplaatst wanneer men hout wilde vervoeren. De houtrong bestaat uit een rongblok, twee rongstokken en een raam. De twee rongstokken bevinden zich aan weerszijden van het rongblok; het rechthoekig of trapeziumvormig raam staat in het midden op het rongblok. Dit raam beschermt het paard tegen de druk van de lading, terwijl de rongen de lading op haar plaats houden. Hoewel bij heel wat opgaven een betekenisaanduiding gegeven wordt, is het vaak onduidelijk of twijfelachtig wat er precies bedoeld wordt, omdat sommige woordtypen zowel als benaming voor "houtrong in zijn geheel" als voor "rongblok" en "raam" voorkomen. Toch is hier gekozen voor een vierdeling van het lemma: de opgaven waarbij geen betekenisindicatie gegeven werd, zijn vooraan geplaatst; de opgaven waarbij die indicatie er wel was, zijn naargelang de betekenis ondergebracht onder A. de houtrong in zijn geheel, B. het rongblok of C. het raam. [N 17, 7a-b + 40 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c] I-13
houtskool amert: oamert (Neeroeteren) smeulende houtskool in een houtvuur III-2-1
houtskoolstrijkijzer amertenijzer: ǭmǝrtǝnīzǝr (Neeroeteren) Hol persijzer dat door houtskool verhit wordt. Het gebruik ervan valt te ontraden (Gerritse, pag. 32), omdat het inademen van de houtskolendamp ongezond is, het ijzer onregelmatig verhit wordt en het gevaar bestaat dat de klep openvalt, waardoor brandende houtskool op het werk kan vallen. De informant van Q 198 merkt op een houtskoolijzer te gebruiken dat al ruim een eeuw oud is. [N 59, 21a; N 59, 20; monogr.] II-7
houtspaander flimp: flimp (Neeroeteren), vlimp (Neeroeteren), snip: snip (Neeroeteren) een dun stokje waarmee men de pijp of sigaar mee kan aansteken || houtspaandertje dat men even in het vuur hield om er o.a. een pijp mee aan te steken III-2-1
houtsplinter spelter: spɛ ̝ltǝr (Neeroeteren), splinter: splentjǝr (Neeroeteren) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: houtwerm (Neeroeteren), houtworm (Neeroeteren), houtwèrm (Neeroeteren), made: maaij (Neeroeteren), memel: memel (Neeroeteren) houtworm [Lk 01 (1953)] || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] III-4-2
houtzaagmolen zagerij: zę̄gǝri (Neeroeteren) Molen waarin hout in verschillende vormen gezaagd wordt. [Jan 21] II-3
hovaardig hovaardig: Ki-jk mich det huvèrig dingk ins luipe; det meintsj waal dat hiêl Bree aan zi-jn kònt hingt  huvèrig (Neeroeteren) hovaardig III-1-4
huichelaar schijnheilige: deͅ’s ’ne šiĕnheͅligə (Neeroeteren), dit is eine schienheilige (Neeroeteren) huichelaar (schijnheilige, enz.) [ZND 24 (1937)] III-1-4