e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kibbelen krekelen: ze zeen weer aan⁄t krēkelen (Neeroeteren), ze zeen weer aan⁄t krèkelen (Neeroeteren), zieë zeen weer aan krèkelen (Neeroeteren), muilen: zie zeen weer aan⁄t moellen (Neeroeteren), stechelen: aan⁄t steggelen (Neeroeteren) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1
kiel kegel: ke.gəl, -s, -kə (Neeroeteren), kegel (Neeroeteren), kēgel (Neeroeteren, ... ), kegeltje: kegelke (Neeroeteren) hes (blauwe boerenkiel) [ZND 01 (1922)] || kiel [ZND 01 (1922)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3
kiem scheutje: sjiêtsje (Neeroeteren) scheutje III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen schieten: šētǝ (Neeroeteren) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien! kien: kin (Neeroeteren, ... ), Het rijtje op één na bezet heet kokkederm.  kin (Neeroeteren) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] III-3-2
kienen kienen: kinnen (Neeroeteren, ... ) Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] III-3-2
kies baktand: baktand (Neeroeteren, ... ), Eigenlijk hetzelfde als 046b: maaltand.  baktand (Neeroeteren), dikke tand: dikken tand (Neeroeteren), grote tand: enne groëte tand (Neeroeteren), maaltand: Eigenlijk hetzelfde als 045a: baktand.  maaltand (Neeroeteren) baktand [ZND 01 (1922)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kieskauwen met lange tanden eten: mét lang tan êten (Neeroeteren), pikkelen: p‧ekələ (Neeroeteren) zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwer krijtelijke eter: eine kriêteliken èter (Neeroeteren), pikkelaar: p‧ekəl‧ēͅr (Neeroeteren), slechte eterd: slechte êtert (Neeroeteren), treuzelaar: treuzelair (Neeroeteren) die alleen maar echt lekkere, fijne zaken eet || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)] III-2-3
kieskauwerig krijtelijk: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  krietelik (Neeroeteren), krijtelijk op het eten: krī.ətələk oͅpət˂‧ēͅtə (Neeroeteren) kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] III-2-3