21567 |
kolonel |
kolonel:
eine ko-loo-nel (L368p Neeroeteren),
enne kolenel (L368p Neeroeteren),
ijne kollenel (L368p Neeroeteren),
kolenel (L368p Neeroeteren),
kolonel (L368p Neeroeteren)
|
Kolonel. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
19615 |
kom |
kom:
koəm (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
kōm (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
koͅm (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kommen (L368p Neeroeteren),
kumə (L368p Neeroeteren)
|
komen [RND], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
33606 |
komkommer |
komkommer:
komkommer (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
20005 |
konijn |
konijn:
kni-jn (L368p Neeroeteren),
kniên (L368p Neeroeteren),
knī.n (L368p Neeroeteren),
pl.
knin (L368p Neeroeteren)
|
konijn [ZND 42 (1943)] || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
as van het kroonrad:
as ˲van ǝt krȳǝ.nrā.t (L368p Neeroeteren),
koning:
ki.əniŋ (L368p Neeroeteren),
kiening (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
kiëning (L368p Neeroeteren),
kī[ə}niŋ (L368p Neeroeteren),
kīning (L368p Neeroeteren)
|
De staande as van het kroonrad van de watermolen. [Jan 106; Coe 92] || koning [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)], [ZND m]
II-3, III-3-1
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
bruid:
ich hèb de broeêt van de harte (L368p Neeroeteren),
heer en dame:
ich heb den [h}ier en de dam van harten (L368p Neeroeteren),
ich heb hartenhier en dam bie-ein (L368p Neeroeteren),
bedoelt men hiër ipv hïer??
ich heb hartenhïer en hartedam samen (L368p Neeroeteren)
|
Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
22812 |
koning in het kaartspel |
heer:
hier (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
koning:
kiening (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
kuuning (L368p Neeroeteren)
|
Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
28400 |
koningin |
moer:
mōr (L368p Neeroeteren)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
cuissinière (L368p Neeroeteren),
kuzənjēͅ.r (L368p Neeroeteren),
kwizenjēͅrə (L368p Neeroeteren),
vgl. Fr. cuisinière
kwizzenjèèr (L368p Neeroeteren),
platte vuur:
plātə vēr (L368p Neeroeteren),
vuur:
veer (L368p Neeroeteren)
|
de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] || fornuis [ZND 01 (1922)] || keukenfornuis || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|