17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
krientj (L368p Neeroeteren),
kuimen:
kiemt (L368p Neeroeteren)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(het is/staat) kreupel:
krīpǝl (L368p Neeroeteren)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24955 |
krib in de rivier |
dam:
dam (L368p Neeroeteren)
|
krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbi.tǝr (L368p Neeroeteren)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (L368p Neeroeteren),
kril (L368p Neeroeteren)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopen:
noalaupen (L368p Neeroeteren),
nalopertje spelen:
naelijpe[r}ke (L368p Neeroeteren),
naolieperke spielen (L368p Neeroeteren),
noalieperke (L368p Neeroeteren),
soldaatje spelen:
ze spieëlen seldèetje (L368p Neeroeteren),
tikkertje spelen:
/
tikkertje (L368p Neeroeteren),
vangertje spelen:
/
vangerke (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
/ [SND (2006)] || tikkertje [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
e stek wit kriet (L368p Neeroeteren),
ei stek wit kriet (L368p Neeroeteren),
ein stək wit kriet (L368p Neeroeteren),
ij stèk wit krieët (L368p Neeroeteren),
krīt (L368p Neeroeteren)
|
Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] || krijt [ZND m]
III-3-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krioelen (L368p Neeroeteren)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (krioelen, kriemelen, wriemelen, friemelen, wemelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (L368p Neeroeteren)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroezelhaar:
kruzəlho.ər (L368p Neeroeteren)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|