e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krommen, ombuigen buigen: biegen (Neeroeteren), krom maken: krōmp make (Neeroeteren), omdraaien: omdrajen (Neeroeteren) krommen [ZND 01 (1922)] || Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2
kroon kroon: krū[ə}n (Neeroeteren), kroontje: krī[ə}nkə (Neeroeteren) kroon [ZND m] III-3-1
kroonrad, kroonwiel kroonrad: krȳǝ.nrā.t (Neeroeteren), krűǝ.nrā.t (Neeroeteren) Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101] II-3
kropgat kropgat: krǫp˲gā.t (Neeroeteren) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruidenpannenkoek kruidekoek: met kruiden in  kroetekook (Neeroeteren) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
kruien schurgen: šɛrǝgǝ (Neeroeteren), vervaren: vǝrvērǝn (Neeroeteren), wegvaren: wɛx˲vērǝn (Neeroeteren) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: kroek (Neeroeteren), tuit: teit (Neeroeteren, ... ) grote kan of kruik || kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim binnenste, het -: bennenste (Neeroeteren), mik: mik (Neeroeteren) kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3
kruimel broodgreumel: broeëdsgrieëmel (Neeroeteren), greumel: gremel broëd (Neeroeteren), griemel broed (Neeroeteren), grieëmel brood (Neeroeteren), grêêmel (Neeroeteren), Geer penskes zatten òs nog gèè griêmelke ète viêr  griêmel (Neeroeteren), kruimeltje: kriemelke broet (Neeroeteren) kruimel || kruimel brood [ZND 36 (1941)] III-2-3
kruin kruin: kroeën (Neeroeteren), kroën (Neeroeteren), kru:ən (Neeroeteren), krôên (Neeroeteren) de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1