19632 |
kussensloop |
kustreksel:
keͅstreͅksəl (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
keͅstrɛksəl (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
køstreͅksəl (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
klep:
opgepast viêr di-j klep, want straks wötsj jan-en-al-leman waat deste gezagd höbs
klep (L368p Neeroeteren)
|
klappei, kwaadspreekster
III-1-4
|
19095 |
kwajongen |
kastaar:
kastaar (L368p Neeroeteren)
|
een rakker (kwajongen) of het woord dat uw dialect hievoor bezigt. [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
24341 |
kwaken |
geschreeuw (zelfst. nmw.):
geschreeuw (zelfst. nmw.) (L368p Neeroeteren),
kwaken:
kwaken (L368p Neeroeteren)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (L368p Neeroeteren)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (L368p Neeroeteren),
kwakkəl (L368p Neeroeteren),
kwartel:
kwartel (L368p Neeroeteren),
kwattel (L368p Neeroeteren)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-1
|
24880 |
kweek |
puinen:
pęi̯.nǝ (L368p Neeroeteren),
wilde grassoort met wortelstokken
peine (L368p Neeroeteren),
wilde wijden:
wilj wieën (L368p Neeroeteren)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] || puinen
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwiepère (L368p Neeroeteren),
kwiepêr (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwēzel (L368p Neeroeteren),
waat ein kwezel (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
wat ’ne kwezel (L368p Neeroeteren)
|
Kwezel. [ZND 01 (1922)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeiver (L368p Neeroeteren)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)]
III-1-1
|