26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L368p Neeroeteren)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
lett. en fig.
li-je (L368p Neeroeteren)
|
pijn hebben
III-1-4
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
liekbeejer (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
liekbêer (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
līzǝnt (L368p Neeroeteren),
līǝzǝt (L368p Neeroeteren),
lijzendzaad:
līǝ.zǝntjzǭt (L368p Neeroeteren)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijnmeel:
līnmɛ̄l (L368p Neeroeteren),
lijzendmeel:
lizǝntmɛ̄l (L368p Neeroeteren),
līzǝtmɛ̄l (L368p Neeroeteren),
lijzentemeel:
līzǝtǝmēǝl (L368p Neeroeteren),
lijzinkemeel:
liǝzeŋkǝmɛ̄l (L368p Neeroeteren)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
33275 |
lijnzaadpap |
lijnmeelpap:
linmɛ̄lpap (L368p Neeroeteren),
lijzendepap:
līzǝndǝpap (L368p Neeroeteren),
lijzendpap:
lizǝtpap (L368p Neeroeteren)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
klijsterbeer:
kliesterbieren (L368p Neeroeteren)
|
lijsterbes (Sobus aucuparia) [Lk 04 (1953)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lekken (L368p Neeroeteren),
l‧ɛ̄kə (L368p Neeroeteren)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
stinkkieës (L368p Neeroeteren)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24486 |
linde |
lindeboom:
li-jnebuîm (L368p Neeroeteren)
|
lindeboom
III-4-3
|