21293 |
aalmoes |
aalmoes:
aalmoos (L368p Neeroeteren),
een aalmoos (L368p Neeroeteren),
ein aalmoos (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
aalmoes [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
25248 |
aam, maat van 150 l. |
aam:
aom (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
aam [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
31252 |
aambeeld |
aanbeeld:
āmbēltj (L368p Neeroeteren),
aanvilt:
hānvęltj (L368p Neeroeteren)
|
Een gietijzeren of stalen blok waarop de smid het smeedwerk uitvoert. Aan één of twee zijden van het aambeeld kan een hoorn zijn bevestigd, een puntig uitsteeksel waarop ijzer kan worden gebogen. De vlakke bovenzijde van het aambeeld, de baan, wordt gebruikt voor het smeedwerk. In de baan zijn soms één of meer gaten aangebracht waarin gereedschap zoals de schroodbeitel en de tas kunnen worden geplaatst. Vgl. ook afb. 15. De invuller uit Q 121 kende drie soorten aambeelden: 1. het aambeeld met twee ronde hoorns; 2. het aambeeld met één ronde en één vierkante hoorn; 3. het aambeeld met één hoorn en een stuikblok. Ook andere respondenten vermeldden deze drie aambeelden. Vgl. ook afb. 14. In L 382 kende men ook nog een aambeeld dat speciaal gebruikt werd bij het aanbrengen van de kap op vijlbladen. Het bovenvlak van dit aambeeld was van zacht roodkoper vervaardigd. Zie ook het lemma "vijlkap". [N 33, 40; N 33, 49; N 33, 50; S 1; R 14, 8b; L 1a-m; L 1u, 2; L 17, 9; L B1, 201; N 64, 32a-b; N 66, 13a-b; monogr.]
II-11
|
18097 |
aambeien |
speen:
speen (L368p Neeroeteren)
|
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (aambeien, takken, speen, blikaar(d)s, (vijg)puisten). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20284 |
aan de borst zijn |
memmen:
memme (L368p Neeroeteren)
|
(lett.) mammen, aan de borst zuigen
III-2-2
|
33187 |
aanaarden |
aanhogen:
ānhīgǝ (L368p Neeroeteren),
ophogen:
ǫpīǝgǝ (L368p Neeroeteren)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33193 |
aanaardhandploeg |
hooghaak:
hīxhǭk (L368p Neeroeteren)
|
De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42]
I-5
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
toegejaagd:
tűgǝjā.xt (L368p Neeroeteren),
toegemalen:
tygǝmā.lǝ (L368p Neeroeteren)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
29053 |
aangesneden beleg |
aangelegd bezetsel:
āngǝlax bǝzɛtsǝl (L368p Neeroeteren)
|
Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b]
II-7
|
20350 |
aangetrouwd |
aangestrikt:
schertsend
aangestrikt (L368p Neeroeteren),
aangetrouwd:
lett.
aangetruidsj (L368p Neeroeteren)
|
aangetrouwd || aangetrouwd of verwant
III-2-2
|