21596 |
loop van een geweer |
loop:
de leip v. ei gewier (L368p Neeroeteren),
de leip van e gewîêer (L368p Neeroeteren),
de loup van e gewier (L368p Neeroeteren),
de luip van ə gewēēr (L368p Neeroeteren)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
lopig:
leipig (L368p Neeroeteren)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef
III-2-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
naaistergaatje:
nɛjstǝrgē̜tjǝ (L368p Neeroeteren)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
schieet (L368p Neeroeteren)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupe (L368p Neeroeteren),
loupen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
loupən (L368p Neeroeteren),
lǫu̯.pǝ (L368p Neeroeteren)
|
lopen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
26598 |
lopen gaan, op de loop gaan |
de stenen beginnen te lopen:
dǝ stęj.n bǝgenǝ tǝ lø̜j.pǝ (L368p Neeroeteren)
|
Gezegd van de molen wanneer hij steeds sneller gaat draaien als gevolg van het ontbreken van graan tussen de molenstenen. Het gevaar ontstaat dan dat de molen heet loopt. Alle in dit lemma opgenomen opgaven betreffen de watermolen. [Vds 118; Jan 260; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
19500 |
loper |
draaier:
drɛjǝr (L368p Neeroeteren),
loper:
lęjpǝr (L368p Neeroeteren)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boord:
būrt (L368p Neeroeteren)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
mānšeͅt (L368p Neeroeteren)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17687 |
luchtpijpen |
loospijpen:
lu:əspipə (L368p Neeroeteren)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|