24918 |
bergtop |
top:
top (L368p Neeroeteren)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L368p Neeroeteren)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
tijding:
ich heb tieing gekriegen (L368p Neeroeteren)
|
Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag (L368p Neeroeteren),
beslaag kregen (L368p Neeroeteren),
beslaag kriegen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, slag). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
(mv)
bęrǝgǝ (L368p Neeroeteren),
berrie:
bęrǝx (L368p Neeroeteren)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
besjimmeld (L368p Neeroeteren),
besjimmeltj (L368p Neeroeteren),
bešeməlž (L368p Neeroeteren),
bəš‧eməltj (L368p Neeroeteren)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)] || beschimmeld; Hoe noemt U: Met schimmel bedekt, gezegd van een brood [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20540 |
beschimmelen |
bederven:
bəd‧eͅrvə (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
beschiet (L368p Neeroeteren),
bisjuut (L368p Neeroeteren),
bĭschuut (L368p Neeroeteren)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muizenkeuteltjes:
besjíét met móézekíételkes (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
besji-jtepap (L368p Neeroeteren),
besjíétepap (L368p Neeroeteren),
luiwijverpap:
die kon het snelste klaargemaakt worden
leiwi-jverpap (L368p Neeroeteren)
|
benaming voor besji-jtepap (melk met beschuit) || melk met beschuit || Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|