28708 |
naaien |
naaien:
nięjǝ (L368p Neeroeteren),
nē̜jǝn (L368p Neeroeteren),
nęjǝn (L368p Neeroeteren),
nīǝjǝn (L368p Neeroeteren)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28891 |
naaimachine |
naaimachine:
nęjmǝšin (L368p Neeroeteren)
|
Werktuig om machinaal mee te naaien. [N 59, 17a; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaister:
nęjstǝr (L368p Neeroeteren)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28856 |
naaizijde |
zij(de):
zi-j (L368p Neeroeteren)
|
Zijden naaigaren dat oorspronkelijk vervaardigd werd van zuiver zijde. Meestal werkt men nu met zijde die gemaakt is van afvalzijde met katoen (Papenhuyzen III, pag. 12). [N 59, 7a; N 59, 7c; N 62, 57]
II-7
|
26113 |
naald |
naalde:
nǭj (L368p Neeroeteren),
nǭjl (L368p Neeroeteren),
nǭl (L368p Neeroeteren),
nǭlj (L368p Neeroeteren)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
28887 |
naaldendoos |
naaldendoosje:
nǭljǝdȳǝskǝ (L368p Neeroeteren)
|
Doosje tot berging van spelden of naalden. [N 59, 13b; N 62, 70; Gi 1.IV, 63]
II-7
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯.ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34013 |
naar links |
haar:
hār (L368p Neeroeteren),
haar-om:
ār ūm (L368p Neeroeteren),
haar-u:
hār ȳ (L368p Neeroeteren)
|
Voermansroep om het paard naar links te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95 c, 95d en 96; L 1 a-m; L B 2, 255; L 26, 2; L 36, 81c; S 12; monogr.]
I-10
|
34014 |
naar rechts |
hut:
hø̜t (L368p Neeroeteren)
|
Voermansroep om het paard naar rechts te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95a en 96; L 1 a-m; L B 2, 256; L 26, 2; L 36, 81d; S 12; monogr.]
I-10
|
24213 |
nachtegaal |
nachtegaal:
nachtegaal (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
nachtegaal [ZND 05 (1924)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|