20547 |
olie |
boomolie:
een ander woord voor olijfolie
buimulie (L368p Neeroeteren),
olie:
oêlie (L368p Neeroeteren),
‧ūəl‧i (L368p Neeroeteren),
salade-olie:
slaaiulie (L368p Neeroeteren)
|
boomolie || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] || slaolie
III-2-3
|
26678 |
olie slaan |
persen:
pɛrsǝ (L368p Neeroeteren),
smout slaan:
smaw.t slǭ.n (L368p Neeroeteren)
|
In een oliemolen olie persen uit geplette en verwarmde zaden. Zie ook de lemmata ɛvoorslagblokɛ en ɛheiɛ.' [Jan 17; Jan 279; Coe 15 add.; JG 1b, add.]
II-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
gebakken in uit zaad geslagen olie
smautbol (L368p Neeroeteren),
smoutebol:
nonnevot = heel klein soesje met witte crème.
smoutebol (L368p Neeroeteren)
|
oliebol || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
smoutkoek:
smautkook (L368p Neeroeteren)
|
oliekoek
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L368p Neeroeteren),
smoutmolen:
smawt[molen] (L368p Neeroeteren)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
17916 |
omarmen |
vastpakken:
vastpakken (L368p Neeroeteren)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
afronden:
āfronǝ (L368p Neeroeteren)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L368p Neeroeteren),
toemaken:
tumākǝ (L368p Neeroeteren)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de nek pakken:
om de nek pakken (L368p Neeroeteren)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
omhoog goan (L368p Neeroeteren)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|