19395 |
onderkussen, peluw |
pulm:
pellem (L368p Neeroeteren),
hoofdmatras of langwerpig onderkussen
pöllem (L368p Neeroeteren),
pölm (L368p Neeroeteren)
|
Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlip (L368p Neeroeteren),
undərlip (L368p Neeroeteren)
|
onderlip [N 10b (1961)] || Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
onderrok (L368p Neeroeteren)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
hantǝf (L368p Neeroeteren),
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
klęi̯n krøk (L368p Neeroeteren)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26414 |
onderstel voor het blok |
bok:
bok (L368p Neeroeteren),
kader:
kādǝr (L368p Neeroeteren)
|
Het houten of stenen onderstel waar het blok op rust. Het houten onderstel bestond in de regel uit een gebinte uit stijlen en dwarsbalken dat op de bedding was aangebracht. Bij veel molens was het in de loop der jaren vervangen door een stenen muurtje of een betonnen blok. Zie ook afb. 75. [Jan 80; Coe 72; Grof 94; A 42A, 4; A 42A, 5; N O, 28c]
II-3
|
18947 |
ondeugend, stout |
onnuttig:
ònnöttig (L368p Neeroeteren),
stout:
stuit (L368p Neeroeteren)
|
stout
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (L368p Neeroeteren)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
dreeg ploegen:
[dreeg ploegen] (L368p Neeroeteren),
opvoren:
ǫp˲vō ̞rǝ (L368p Neeroeteren)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
33829 |
onelegant paard |
loebas:
lubas (L368p Neeroeteren)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
luizen:
lûs, mv. li-js (L368p Neeroeteren),
ongediert:
ongedeert (L368p Neeroeteren),
ongesiefer:
ongeciefer (L368p Neeroeteren),
ongesieferte:
ongesieferte (L368p Neeroeteren),
vuiligheid:
voeligijt (L368p Neeroeteren)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|