20922 |
onrijp |
rauw:
ruîw (L368p Neeroeteren)
|
onrijp
III-2-3
|
20581 |
ontbijt |
morgenbrood:
het mèrgebroe͂t (L368p Neeroeteren),
mergenbroëd (L368p Neeroeteren),
mèrgenbroêd (L368p Neeroeteren),
mérgebroed (L368p Neeroeteren),
mərgebroed (L368p Neeroeteren),
m‧eͅrgəbrū.ət (L368p Neeroeteren)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pèperkook (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
Det gòng (of ging) er in wi-j pèperkook: dat smaakt blijkbaar uitstekend
pèperkook (L368p Neeroeteren)
|
peperkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
18040 |
ontsteking |
zweer:
zweer (L368p Neeroeteren)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
niet stevig:
steit ne:t ste:vig (L368p Neeroeteren)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33682 |
onvruchtbare grond |
natte:
nātǝ (L368p Neeroeteren)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēi̯n (L368p Neeroeteren),
manse koe:
mau̯s ku (L368p Neeroeteren)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
ein dòndersjoor (L368p Neeroeteren),
hemelschoer:
ein hemelsjoor (L368p Neeroeteren),
onweersbijs:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ein ònwèèrsbi-js (L368p Neeroeteren)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
17973 |
onwel |
krank:
krank (L368p Neeroeteren),
niet te goed:
neet te gooi (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
neet te gooj (L368p Neeroeteren),
niet wel te pas:
neet waal te pas (L368p Neeroeteren),
onpasselijk:
onpasselik (L368p Neeroeteren)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20557 |
ooft |
bakkemuizen:
bakkemoezen (L368p Neeroeteren),
De benamig komt van gebakken muizen(de in het bakhuis) gedroogde peren leken op de muizen die in de stallen rondliepen
bakkemûze (L368p Neeroeteren),
gedroogde appelschijven:
gədr‧īəx˂də ‧apəlš‧īəvə (L368p Neeroeteren),
gedroogde appeltjes:
gedriegde eppelkes (L368p Neeroeteren),
gedroogde perenschijven:
gədr‧īəx˂də p‧ɛ̄rəš‧īəvə (L368p Neeroeteren)
|
Gedroogde peer waarvan (met meerdere exemplaren) moes gemaakt wordt waarmee taarten gevuld worden || hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] || ooft; Hoe noemt U: Appelen of peren, in schijven gedroogd (in de oven) [N 80 (1980)]
III-2-3
|