24868 |
oot |
evie:
om de wilde haver aan te duiden
hi.vi. (L368p Neeroeteren),
wilde haver:
-
wilje haver (L368p Neeroeteren)
|
oot [wilde haver] [ZND 49 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
evie:
hivi (L368p Neeroeteren),
wilde haver:
welj ǭvǝr (L368p Neeroeteren)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
bêvert gaon (L368p Neeroeteren),
een bedevaartweg doen:
we gaon eine bèvertwêeg doon (L368p Neeroeteren)
|
Bedevaren. [ZND 01 (1922)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
17935 |
op de loop gaan |
bijzen:
Als koeien met de staart omhoog in de weide lopen.
bizə (L368p Neeroeteren),
op de loop gaan:
op e leip gaon (L368p Neeroeteren),
op e loup goan (L368p Neeroeteren),
oppe leip gaon (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [ZND 30 (1939)] || op den loop gaan [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de pochel zitten:
op de pochel zitten (L368p Neeroeteren)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op eieren lopen:
əb eiər lo.upə (L368p Neeroeteren),
op zijn toppen lopen:
op sən tipəl lo.upə (L368p Neeroeteren)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29091 |
op een steeltje zetten |
op een stekje zetten:
op ǝ stękskǝ zętǝ (L368p Neeroeteren)
|
De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136]
II-7
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje lopen:
ob ən drɛfkə lo.upə (L368p Neeroeteren),
ǫp ǝn drɛ̄fkǝ lǫu̯.pǝ (L368p Neeroeteren)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
op hoppertjes doen:
op [hoppertjes] dō.n (L368p Neeroeteren)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op (de) loop gaan:
ǫp ǝ lęi̯.p ˲gōǝ.n (L368p Neeroeteren)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|