23283 |
parochie |
parochie:
`beteekenis van parochie`
z. toel. (L368p Neeroeteren),
`de parochie neeroeteren, zegt men voor het heele dorp`
ein parochie (L368p Neeroeteren),
`dorp`
en parochie (L368p Neeroeteren),
`kerkelijke gemeente met pastoor`
z. toel. (L368p Neeroeteren)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
28840 |
pasband |
paslint:
paslenjtj (L368p Neeroeteren)
|
Linnen bandje dat in een kledingstuk wordt meegenaaid om uitrekken te voorkomen. [N 59, 41; MW]
II-7
|
23231 |
pasen |
pasen:
paosse vilt laat (L368p Neeroeteren)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nēxtǝrǝ [kalf] (L368p Neeroeteren)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
28861 |
paskoord |
milanaise:
melanē̜zǝ (L368p Neeroeteren)
|
Met katoen omspannen metaaldraad die ter versterking van het knoopsgat strak en vlak langs de snede van het knoopsgat wordt vastgenaaid. Zie afb. 1. [N 59, 8]
II-7
|
28883 |
paskoordnaald |
spang:
spaŋ (L368p Neeroeteren)
|
Tijdens het bevestigen van het paskoord rondom het te maken knoopsgat gebruikt men de paskoordnaald om het paskoord aan te hechten en strak en vlak langs de snede van het knoopsgat te spannen (Papenhuyzen III, pag. 17). De paskoordnaald is 6 à 8 cm lang en loopt naar het oog wat dik toe. Het oog is flink groot, omdat het paskoord erdoorheen moet (idem, pag. 12). Zie afb. 10. [N 59, 12]
II-7
|
28897 |
paspop |
buste:
bøst (L368p Neeroeteren)
|
Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33]
II-7
|
28844 |
passement |
passement:
pasǝmęnt (L368p Neeroeteren)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
28898 |
passpiegel |
passpiegel:
passpēgǝl (L368p Neeroeteren)
|
Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34]
II-7
|
20749 |
pasteitje |
vid:
vidée (L368p Neeroeteren)
|
Klein pasteitje, de niet gevulde vorm van deeg (viedeeke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|