25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
pintje:
pi-jntsj (L368p Neeroeteren)
|
inhoudsmaat: pint
III-4-4
|
20060 |
pioen |
stinkroos:
stinkruus (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Pioen (Paeonia officinalis L.)
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
varken:
verke (L368p Neeroeteren)
|
pissebed, ongedierte
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
baak:
baak (L368p Neeroeteren),
keets:
keets (L368p Neeroeteren)
|
kern [ZND 01 (1922)] || pit, kern ve vrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
kedz (L368p Neeroeteren),
keets (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
kern:
kèèn (L368p Neeroeteren)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] [ZND m]pit van appelen, peren, enz.
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
gelieënde pietere (L368p Neeroeteren),
gelieëndje pieëtere (L368p Neeroeteren),
geliënde piëtere (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende paat:
geliënde pait (L368p Neeroeteren),
geleende peet:
gelieënde pêêt (L368p Neeroeteren),
gelieëndje pèèt (L368p Neeroeteren),
geliënde pêt (L368p Neeroeteren)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
19470 |
plafond |
plafond:
plafǫŋ (L368p Neeroeteren)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
26755 |
plaggenhak |
rushak:
røšhak (L368p Neeroeteren)
|
Hak, vooral gebruikt om er plaggen mee te hakken. [I, 30; N 18, 38]
II-4
|
20939 |
plak |
flank:
flaŋk (L368p Neeroeteren)
|
Een opvulsel achter de arm ofwel bestaand uit een stukje stoom (gaas dat sterk gepapt is, in katoen of rayon) waarop een half vel watten wordt genaaid of uit een stukje stof. De plak moet het beloop volgen van het armsgat en wordt op de rug langs het armsgat gelegd en onder de arm aan de vulling vastgemaakt (Papenhuyzen, pag. 81). De plak dient voor een mooie valling voor de arm. [N 59, 115]
II-7
|