e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raam raam: rām (Neeroeteren), venster: venstǝr (Neeroeteren  [(+)]  ) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raapzaadolie reubsmout: rēb˱smau.t (Neeroeteren), rēb˱smaű.t (Neeroeteren) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raar, vreemd aardig: arig (Neeroeteren), ich vòn det hèè maar hiêl arig diêj  aardig (Neeroeteren), ook materiaal znd 19a, 003  aardig (Neeroeteren), vies: ook materiaal znd 8, 045  vies (Neeroeteren) eigenaardig || zonderling, vreemd [ZND 01 (1922)] III-1-4
raat raat: rōt (Neeroeteren), schruit: (mv)  šrũ̄.tǝ (Neeroeteren) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raden raden: kons dich det raaen (Neeroeteren), kŏnste deͅt raoje (Neeroeteren), kŏnt gê deͅt raoje (Neeroeteren), roaje (Neeroeteren) Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)] || raden, gissen naar III-1-4
radijs radijs: radīs (Neeroeteren), rədīs (Neeroeteren) [ZND 41 (1943)] I-7
radmaker radermaker: rājǝrmākǝr (Neeroeteren), radmaker: rātmākǝr (Neeroeteren), rātmēkǝr (Neeroeteren), ramaker: ramēkǝr (Neeroeteren) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel franjel: fraajelen (Neeroeteren), fraanjelen (Neeroeteren, ... ), franjels (Neeroeteren), vetsel: vedzelen (Neeroeteren) Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] III-1-3
rails biels: Van Dale: biel (&lt;Fr. bille) (-s), dwarsligger voor spoorrails.  bils (Neeroeteren), richels: richels (Neeroeteren), riggels (Neeroeteren), roden?: rooijen (Neeroeteren), spoorguide (<fr.): spoerguide (Neeroeteren), spoorrails (<eng.): spoorrails (Neeroeteren), spoorroute (fr.): spoerroet (Neeroeteren) rails [ZND 41 (1943)] III-3-1
ramen lappen vensters wassen: venstərs wasə (Neeroeteren), zemen: zeemen (Neeroeteren), zeͅi̯mə (Neeroeteren) Ramen schoonmaken met behulp van spons en zeem (zemen, lappen, kuisen) [N 79 (1979)] III-2-1