21476 |
rijksveldwachter |
bode:
baoij (L368p Neeroeteren),
boaj (L368p Neeroeteren),
boa͂i (L368p Neeroeteren),
veldwachter:
veldjwachter (L368p Neeroeteren)
|
Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
eine genderm (L368p Neeroeteren),
eine jenderm (L368p Neeroeteren),
enne genderm (L368p Neeroeteren),
g als in manger
ijne genderm (L368p Neeroeteren)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
26478 |
rijn |
koning:
kī.ǝneŋ (L368p Neeroeteren),
rijn:
rī.n (L368p Neeroeteren)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
26489 |
rijngat |
rijngat:
rī.ngā.t (L368p Neeroeteren)
|
Het vierkante gat in het midden van de viertakrijn waar de kop van het staakijzer (bij watermolens) of de kleine spil (bij windmolens) in past. Zie ook afb. 80. [N O, 15f; Jan 124; Coe 102]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rīēp (L368p Neeroeteren)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
ijzel:
iezel (L368p Neeroeteren)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boongard:
boëngèrd (L368p Neeroeteren),
boonstaak:
boënstaak (L368p Neeroeteren),
erwtenrijs:
erteries (L368p Neeroeteren)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
20817 |
rijst |
rijst:
ri-js (L368p Neeroeteren)
|
rijst
III-2-3
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
ríéstepap (L368p Neeroeteren),
r‧izəp‧ap (L368p Neeroeteren),
Innen hemel ète ze ri-jzepap möt guiwe liêpelkes
ri-jzepap (L368p Neeroeteren)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstepap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
ri-jstevlaai (L368p Neeroeteren),
ríéstevlaai (L368p Neeroeteren)
|
rijstevlaai || Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|