26634 |
rol van de haverpletter |
stalen rol:
stǭ.lǝ rǫl (L368p Neeroeteren)
|
De (stalen) rol waarmee de haver in de haverpletter werd geplet. In een haverpletter bevonden zich twee van dergelijke rollen. In Q 95 was een van de twee rollen glad, de ander had kerven. De rol met kerven noemde men in Q 88 geriffeld (gǝrefǝlt). [Vds 238; Jan 248; Coe 224; Grof 252]
II-3
|
32834 |
rollen |
wellen:
wɛlǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het land bewerken met de rol, met de rol over het land gaan. In dit lemma zijn ook enige termen ondergebracht, die het rollen met een bepaald doel, resp. een tweetal manieren van rollen naar de richting betreffen. Voor het (...)-gedeelte van de varianten daarvan zij verwezen naar het simplex wellen aan het be-gin. [JG 1a + 1b; N 11, 87; N 11A, 187a + b + c + 189a; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
20705 |
rond wittebrood |
witte mik:
witte mik (L368p Neeroeteren)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26422 |
rondsel van de watermolen |
rondsel:
ronsǝl (L368p Neeroeteren),
rondsel van de stenen:
ronsǝl van ǝ stęjn (L368p Neeroeteren)
|
Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.]
II-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
rondlopen:
rondloupen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
rontlaupen (L368p Neeroeteren),
rondzwadderen:
runtswadərə (L368p Neeroeteren),
rondzwerven:
röndzwerven (L368p Neeroeteren)
|
lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
rongblokken:
roŋblęk (L368p Neeroeteren)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
rongen:
rǫŋǝ (L368p Neeroeteren),
rongkluppels:
roŋklø̜pǝls (L368p Neeroeteren),
roŋklępǝls (L368p Neeroeteren)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
(een) bonte:
buntǝ (L368p Neeroeteren)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
roedvonk (L368p Neeroeteren)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
rauf (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
rauv (L368p Neeroeteren),
reifke (L368p Neeroeteren),
rouf (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
een roofje (korst) [ZND 45 (1946)] || hoe heet de korst die op een wonde komt ? [ZND 41 (1943)] || korsten (een k. krijgen, b.v. een wonde) [ZND 01 (1922)] || roof (korst op een wonde) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|