34522 |
seksen |
sekken:
sɛkǝ (L368p Neeroeteren)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
20962 |
selderij |
selderie:
seͅldərii̯ (L368p Neeroeteren)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
lilas (fr.):
[uitspraak zonder s. HB]
lilas (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
lilaas (L368p Neeroeteren),
meibloem:
-
meibloem (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
meibloom (L368p Neeroeteren)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
19401 |
servies |
servies:
servies (L368p Neeroeteren),
sərvī.s (L368p Neeroeteren),
Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap
servi-js (L368p Neeroeteren)
|
Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] || servies
III-2-1
|
21256 |
servituut |
ingat:
door de opening van een haag
ein iegaat (L368p Neeroeteren),
invaart:
ook opvaart
ein invaart (L368p Neeroeteren),
servitudeweg:
enne servetudewêg (L368p Neeroeteren),
servituutsweg:
weg over eigendom van een ander persoon
cervetieëtsweèg (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19385 |
sierkleedje, antimakassar |
kleedje:
kleͅi̯tjə (L368p Neeroeteren),
tapijtje:
tapijtje (L368p Neeroeteren)
|
Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
franjeldoek:
fran̂əldók (L368p Neeroeteren)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20879 |
sigaar |
sigaar:
segaar (L368p Neeroeteren),
sigaar (L368p Neeroeteren)
|
het rolletje tabak, bestaande uit binnengoed, omblad en dekkertje (bedoeld wordt de sigaar) [N 58 (1973)] || sigaar [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
səg‧ārəp‧īpkə (L368p Neeroeteren)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
sijske (L368p Neeroeteren)
|
sijs [ZND m]
III-4-1
|