33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaai (L368p Neeroeteren),
slāi (L368p Neeroeteren)
|
[Goossens 1b (1960)]sla
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bont en blauw geslagen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
bunt ɛn blau gəslāgən (L368p Neeroeteren),
bônt en blaoow geslagen (L368p Neeroeteren),
paars en blaw geslagen (L368p Neeroeteren)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slop (L368p Neeroeteren)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slopməts (L368p Neeroeteren)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
dekje:
dèkskə (L368p Neeroeteren),
zeverlapje:
zeiverlepke (L368p Neeroeteren)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L368p Neeroeteren)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
slag:
slaag in `t gezicht (L368p Neeroeteren),
slāg (L368p Neeroeteren),
wats:
waitz (L368p Neeroeteren)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26350 |
slagdorpel, slagdrempel |
voorslag:
vīǝ.rslā.x (L368p Neeroeteren)
|
Zware horizontale balk aan het einde van de vloer, waarop het hele sluiswerk rust. Oorspronkelijk was deze balk, evenals de sluisstijlen en de sluisbalk, uit hout. Op de meeste plaatsen in het onderzoeksgebied echter was het houten werk reeds lang vervangen door een ijzeren of een in beton gegoten sluisgeraamte. Zie ook afb. 68. De woordtypen dorpel (l 362, l 372), sluisdorpel (l 360), molenbed (l 361) en bed (l 361) zijn van toepassing op de drempel van de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ.' [Vds 34; Jan 31; Coe 20; Grof 52]
II-3
|
25952 |
slagmulder |
slagmulder:
slā.xmø̜ldǝr (L368p Neeroeteren)
|
Eigenaar, molenaar van een oliemolen. [Vds 265; Jan 289; Grof 272]
II-3
|
20987 |
slagroom |
slagroom:
slaagruim (L368p Neeroeteren)
|
slagroom
III-2-3
|