e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
touwtjespringen koordjespringen: /  keirdje sprenge (Neeroeteren), touwtjespringen: touwke spreinge (Neeroeteren), /  touke sprengen (Neeroeteren), touwke spreinge (Neeroeteren) Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || touw springen [SND (2006)] || touwspringen [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] III-3-2
trage vrouw prats: pratsj (Neeroeteren) schimpig voor een nogal zwaarlijvig en doorgaans weinig ijverig vrouwmens III-1-4
tralie ijzeren staketsel: īzərən strankeͅtsəl (Neeroeteren) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen leepogen: lɛ:pa.ugə (Neeroeteren) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Neeroeteren) Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)] III-1-2
trap trap: trap (Neeroeteren, ... ) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)] III-2-1
trapleuning leun: lē̜ǝn (Neeroeteren), leuning: lē̜neŋ (Neeroeteren) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
traploper loper: leiper (Neeroeteren), luiper (Neeroeteren), bijv. in de gang of op de trap  luiper (Neeroeteren), Ze hauwe de ruje leiper inne körk gelagd  leiper (Neeroeteren) lang en smal tapijt || loper || tapijt III-2-1
trapnaaimachine voetmachine: vōtmǝšin (Neeroeteren) Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b] II-7
trappelende bewegingen maken denderen: dɛndǝrǝ (Neeroeteren) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9