23159 |
touwtjespringen |
koordjespringen:
/
keirdje sprenge (L368p Neeroeteren),
touwtjespringen:
touwke spreinge (L368p Neeroeteren),
/
touke sprengen (L368p Neeroeteren),
touwke spreinge (L368p Neeroeteren)
|
Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || touw springen [SND (2006)] || touwspringen [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)]
III-3-2
|
19363 |
trage vrouw |
prats:
pratsj (L368p Neeroeteren)
|
schimpig voor een nogal zwaarlijvig en doorgaans weinig ijverig vrouwmens
III-1-4
|
19852 |
tralie |
ijzeren staketsel:
īzərən strankeͅtsəl (L368p Neeroeteren)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepogen:
lɛ:pa.ugə (L368p Neeroeteren)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gank (L368p Neeroeteren)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
trap (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lē̜ǝn (L368p Neeroeteren),
leuning:
lē̜neŋ (L368p Neeroeteren)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19755 |
traploper |
loper:
leiper (L368p Neeroeteren),
luiper (L368p Neeroeteren),
bijv. in de gang of op de trap
luiper (L368p Neeroeteren),
Ze hauwe de ruje leiper inne körk gelagd
leiper (L368p Neeroeteren)
|
lang en smal tapijt || loper || tapijt
III-2-1
|
28892 |
trapnaaimachine |
voetmachine:
vōtmǝšin (L368p Neeroeteren)
|
Naaimachine die men door trapbewegingen van de voet in beweging zet. [N 59, 17b]
II-7
|
33852 |
trappelende bewegingen maken |
denderen:
dɛndǝrǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71]
I-9
|