18805 |
uitdenken |
prakkedenken:
prakkedènke (L368p Neeroeteren)
|
een enigzins grappige contaminatie: prakkezère en dènke: nadenken
III-1-4
|
32709 |
uiteenploegen |
afploegen:
ã.f[ploegen] (L368p Neeroeteren),
vaneenaf ploegen:
vanęi̯n`ãf [ploegen] (L368p Neeroeteren)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
spręŋk (L368p Neeroeteren)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
u:ətṣampə (L368p Neeroeteren),
uitslibbelen:
oetslibbelen (L368p Neeroeteren),
uitslibberen:
ūĕtslibbərən (L368p Neeroeteren)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26578 |
uithalen |
bodemen:
bȳjǝmǝ (L368p Neeroeteren),
uitkappen:
űtkapǝ (L368p Neeroeteren),
weghouwen:
wɛxhǫjwǝ (L368p Neeroeteren)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
uitvamen:
ūtvē̜mǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ű.tko.mǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21391 |
uitleggen |
uitzomen:
ūtzø̜jmǝ (L368p Neeroeteren)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
eerste gewint is kattegespint:
het ierste gewint is kattegespint (L368p Neeroeteren)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
plastron (fr.):
plastron (L368p Neeroeteren)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|