18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
det is nateerlik (L368p Neeroeteren),
det is nateerlək (L368p Neeroeteren),
dè’s nateerlik (L368p Neeroeteren)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
varen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
vērə (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|
24518 |
varen (alg.) |
varen:
-
vare (L368p Neeroeteren),
wauwelkruid:
wauwelkraut (L368p Neeroeteren)
|
varen || varenplant
III-4-3
|
22792 |
variant van krijgertje spelen: doorlopertje |
katje doorsnijden:
achtereen loopen tot iemand tussen vanger en lopen is doorgelopen
ketje doeërsniejen (L368p Neeroeteren)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (L368p Neeroeteren),
vɛrkǝ (L368p Neeroeteren),
vɛrkǝn (L368p Neeroeteren)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lypǝr (L368p Neeroeteren),
scheut:
sxø̄t (L368p Neeroeteren),
šīǝ.t (L368p Neeroeteren),
šīǝt (L368p Neeroeteren),
schoot:
šūi̯ǝ.t (L368p Neeroeteren)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34363 |
varkens mesten |
masten:
mastǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛ.rkǝs[stal] (L368p Neeroeteren)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trūx (L368p Neeroeteren),
varkenstrog:
vɛrkǝstrōx (L368p Neeroeteren)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smaut (L368p Neeroeteren),
spekvet:
speͅkfeͅt (L368p Neeroeteren),
vet:
vet (L368p Neeroeteren),
veͅt (L368p Neeroeteren)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)] || reuzelvet
III-2-3
|