e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vanzelfsprekend natuurlijk: det is nateerlik (Neeroeteren), det is nateerlək (Neeroeteren), dè’s nateerlik (Neeroeteren) Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)] III-1-4
varen varen: varen (Neeroeteren, ... ), vērə (Neeroeteren, ... ) varen [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-3-1
varen (alg.) varen: -  vare (Neeroeteren), wauwelkruid: wauwelkraut (Neeroeteren) varen || varenplant III-4-3
variant van krijgertje spelen: doorlopertje katje doorsnijden: achtereen loopen tot iemand tussen vanger en lopen is doorgelopen  ketje doeërsniejen (Neeroeteren) Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)] III-3-2
varken varken: vɛ.rkǝ (Neeroeteren), vɛrkǝ (Neeroeteren), vɛrkǝn (Neeroeteren) Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s] I-12
varken van acht tot twaalf weken loper: lypǝr (Neeroeteren), scheut: sxø̄t (Neeroeteren), šīǝ.t (Neeroeteren), šīǝt (Neeroeteren), schoot: šūi̯ǝ.t (Neeroeteren) De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.] I-12
varkens mesten masten: mastǝ (Neeroeteren) Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
varkensstal, varkenshok varkensstal: vɛ.rkǝs[stal] (Neeroeteren) De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.] I-6
varkenstrog trog: trūx (Neeroeteren), varkenstrog: vɛrkǝstrōx (Neeroeteren) De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d] I-6
varkensvet smout: smaut (Neeroeteren), spekvet: speͅkfeͅt (Neeroeteren), vet: vet (Neeroeteren), veͅt (Neeroeteren) gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] || reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)] || reuzelvet III-2-3