31034 |
bol |
bol:
bǫl (L368p Neeroeteren)
|
Het met behulp van de trekzaag afgezaagde stuk boomstam, dat de lengte van een klomp heeft. In Neeroeteren (L 368) werd de schors met behulp van een schilbeitel (šęlbęjtǝl) van de bollen verwijderd. [N 97, 45]
II-12
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhoot (L368p Neeroeteren)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
dikmuil:
dikmul (L368p Neeroeteren)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
bolster:
bolster (L368p Neeroeteren),
bouster (L368p Neeroeteren)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L368p Neeroeteren)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
25114 |
bomijs |
hol ijs:
hol iës (L368p Neeroeteren)
|
ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
eine péls (L368p Neeroeteren),
enne pels (L368p Neeroeteren),
pəls (L368p Neeroeteren),
pəls-pəlsə-pəlskə (L368p Neeroeteren),
yne pèls (L368p Neeroeteren)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bont en blauw geslagen (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
bunt ɛn blau gəslāgən (L368p Neeroeteren),
bônt en blaoow geslagen (L368p Neeroeteren),
paars en blauw slaan:
paars en blaw geslagen (L368p Neeroeteren)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
sjerp:
sjerp (L368p Neeroeteren)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18297 |
bontkraag |
pelskraag:
pəlskrax (L368p Neeroeteren)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|