e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
welkom welkom: hie is er altied willekom (Neeroeteren) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1
wendakkerhoeken hoeken: hēk (Neeroeteren), hōǝk (Neeroeteren) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1
wendsluis wendsluis: wę.njtjslys (Neeroeteren), wendssluis: wę.njtjsslűs (Neeroeteren) De sluis die bij onderslagmolens het water tegenhoudt om het te doen steigeren. Op deze wijze wordt de stuwkracht vergroot bij de enige geopende sluis, de maalsluis. Zie ook het lemma ɛmaalsluisɛ. Het aantal wendsluizen varieerde al naar gelang de breedte van de beek van één tot vier.' [Vds 48; Jan 38; Coe 32; Grof 65] II-3
wenkbrauw wenkbrauw: wenkbrauwen (Neeroeteren), winkbrauwe (Neeroeteren), winkbrauwen (Neeroeteren), wènkbrawen (Neeroeteren) dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)] III-1-1
wentelploeg melotte: mǝlǫt (Neeroeteren), melotteploeg: mǝlǫt[ploeg] (Neeroeteren), wentelploeg: wę.njtjǝl[ploeg] (Neeroeteren) Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180¬∞ worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.] I-1
werk (zn.) 0-arbeid: het woord is nogal vero. voor het moderne werk  erbed (Neeroeteren), 0-travaux (fr.): Fr. travaux  travo (Neeroeteren), werk: werk (Neeroeteren, ... ) arbeid || Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)] || het werk, of de werf III-3-1
werkbij honing[bij]: huneŋ[bij] (Neeroeteren) Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62] II-6
werkblaar pitsblaar: pitsblaor (Neeroeteren, ... ) een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)] III-1-2
werkdaagse hoed alledaagse hoed: mien alledaagsche hood (Neeroeteren) mijn werkdaagse hoed [ZND 08 (1925)] III-1-3
werkdag, weekdag werkdag: wêrkdaag (Neeroeteren) werkdag [ZND 08 (1925)] III-3-1