17938 |
zich haasten |
zich spoeden:
ons spoeden (L368p Neeroeteren),
zich spoojen (L368p Neeroeteren)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)] || Zich haasten. We moeten ons haasten om de bus te halen. [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
kakmadam:
ki-jk mich doa de kakmedammeke ins möt hèèr huug hekskes iêver de stroat wagkele
kakmedam (L368p Neeroeteren)
|
hovaardig en aanstellerig vrouwmens
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zich inbeele (L368p Neeroeteren),
zich inbellen (L368p Neeroeteren)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) trullen:
trelǝ (L368p Neeroeteren),
(zich) wentelen:
węi̯njtjšǝlǝ (L368p Neeroeteren)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
20496 |
zich verslikken |
verslikken:
verslikken (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt U: In de slokdarm blijven steken, gezegd van een hap voedsel (kroppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (L368p Neeroeteren)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren,
L368p Neeroeteren),
ziek:
zeek (L368p Neeroeteren)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelijk (L368p Neeroeteren)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (L368p Neeroeteren)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
die zeekte geit voert (L368p Neeroeteren),
die zeekte is besmettelek (L368p Neeroeteren),
die zeekte is besmettelik (L368p Neeroeteren),
diej zeekte is besmettelek (L368p Neeroeteren),
zeekte (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|