20336 |
zuster |
zuster:
zēster (L368p Neeroeteren)
|
zuster [ZND 04 (1924)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dęjsǝm (L368p Neeroeteren),
zuurdesem:
zōrdęjsǝm (L368p Neeroeteren)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
zuurdesem:
zoordeisem (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
desemzuur || Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
ingemaakt moes:
ingemaakt moos (L368p Neeroeteren),
zuurmoes:
zoor moos (L368p Neeroeteren),
zoormoos (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
zuurmoes:
zoor moos (L368p Neeroeteren)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
schokken:
sjokkenn (L368p Neeroeteren)
|
Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
būŋk (L368p Neeroeteren)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|
19459 |
zwabber |
dweil:
dweil (L368p Neeroeteren),
mops:
gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen
mòps (L368p Neeroeteren)
|
Dweil aan een steel gebonden (zwabber, dweil, aftrekker) [N 79 (1979)] || schoonmaakgerief
III-2-1
|
18160 |
zwachtel |
windel:
wenjel (L368p Neeroeteren)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32917 |
zwaden spreiden |
uitereengooien:
utǝręi̯.ngű̄i̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|