22613 |
de gaffel toezetten |
de poort opzetten:
[sic]
de port opzetten (L368p Neeroeteren)
|
Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
trampelen:
tra.mpǝlǝ (L368p Neeroeteren)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
19450 |
de heg knippen |
(de) heg scheren:
heͅq šēͅrə (L368p Neeroeteren),
scheren:
schèren (L368p Neeroeteren)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
de kaarten goot sjeete (L368p Neeroeteren),
of sj?
de kaarten good scheten (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
scheeten (L368p Neeroeteren),
sj?
de kaarten goot sheeten (L368p Neeroeteren)
|
Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
30052 |
de kelder uitgraven |
(de) kelder uitschachten:
kęldǝr utšaxtǝ (L368p Neeroeteren)
|
De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.]
II-9
|
32732 |
de laatste voor ploegen |
(de voor) uitploegen:
ūt[ploegen] (L368p Neeroeteren)
|
De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.]
I-1
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (L368p Neeroeteren)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33872 |
de merrie is niet drachtig |
niet vol:
nēt ˲vǫl (L368p Neeroeteren)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
23260 |
de middag luiden |
middag luiden:
het loeidt middig (L368p Neeroeteren),
het loejt middig (L368p Neeroeteren)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
22735 |
de plank missen |
plankmis gooien:
hè goeeit plank mis (L368p Neeroeteren),
plank mis goëën (L368p Neeroeteren),
plankmis goeien (L368p Neeroeteren)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|