20178 |
een miskraam krijgen |
een misval krijgen:
een misval kriege (L368p Neeroeteren)
|
Een miskraam krijgen (opslagen, omslaan). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18273 |
een paar schoenen |
een koppel schoenen:
koppel šon (L368p Neeroeteren),
een paar schoenen:
ei paar schoen (L368p Neeroeteren),
ĕ pār šōn (L368p Neeroeteren),
paar šon (L368p Neeroeteren)
|
een paar schoenen [ZND 06 (1924)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
n paar zok (L368p Neeroeteren)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.n (L368p Neeroeteren)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten trekken:
zich laoten trekken (L368p Neeroeteren),
zich laoten trəkken (L368p Neeroeteren),
zich loaten trekken (L368p Neeroeteren),
zijn portret laten maken:
ziej pertrèt laote maken (L368p Neeroeteren)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L368p Neeroeteren)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heb ein kau oppe borst (L368p Neeroeteren),
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ik heb een kau opgedaan (L368p Neeroeteren),
ik heb het lelijk zitten (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulingen:
vīǝ.leŋǝ (L368p Neeroeteren)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
ris breken:
res˱ brę̄.kǝ (L368p Neeroeteren),
ris omdoen:
res˱ [omdoen] (L368p Neeroeteren),
ris ploegen:
res [ploegen] (L368p Neeroeteren)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een ziekte op zijn knoken hebben:
hɛ. hɛt ən ze:gdə op sən kni:jk (L368p Neeroeteren)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|