28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flywiǝl (L312p Neerpelt),
velours:
velours (L312p Neerpelt),
vlūr (L312p Neerpelt)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
ən flurə boks (L312p Neerpelt),
’n floere boks (L312p Neerpelt),
’n vloere boks (L312p Neerpelt),
velours (fr.) broek:
een floeren broek (L312p Neerpelt)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
geschikte meer:
gǝsxek˱dǝ mɛ̄ǝr (L312p Neerpelt),
veulenmeer:
vø̄.lǝmē̜r (L312p Neerpelt)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kweekzoog:
kwēksō.x (L312p Neerpelt)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
drinkgeld
foei (L312p Neerpelt)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
forse:
fǭrsǝ (L312p Neerpelt),
zware koe:
zwǭr kui̯ (L312p Neerpelt)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
He zal fortuun maken (L312p Neerpelt)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
framboise (L312p Neerpelt)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broene pâtter (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)] || Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
frangeltje:
(mv)
frɛŋǝlkǝs (L312p Neerpelt),
franie:
frannie (L312p Neerpelt),
franje:
franje (L312p Neerpelt),
franjes (L312p Neerpelt),
franjel:
fraŋjələ (L312p Neerpelt),
franjeltje:
frɛnjəlkəs (L312p Neerpelt),
frannie:
frani (L312p Neerpelt)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|