e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluweel, velours fluweel: flywiǝl (Neerpelt), velours: velours (Neerpelt), vlūr (Neerpelt) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) boks: ən flurə boks (Neerpelt), ’n floere boks (Neerpelt), ’n vloere boks (Neerpelt), velours (fr.) broek: een floeren broek (Neerpelt) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie geschikte meer: gǝsxek˱dǝ mɛ̄ǝr (Neerpelt), veulenmeer: vø̄.lǝmē̜r (Neerpelt) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug kweekzoog: kwēksō.x (Neerpelt) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fooi fooi: drinkgeld  foei (Neerpelt) fooi [ZND 35 (1941)] III-3-1
forsgebouwde koe forse: fǭrsǝ (Neerpelt), zware koe: zwǭr kui̯ (Neerpelt) [N 3A, 141a] I-11
fortuin maken fortuin maken: He zal fortuun maken (Neerpelt) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos framboos: framboise (Neerpelt) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
franciscaan bruine pater (lat.): broene pâtter (Neerpelt, ... ) Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)] || Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
franje frangeltje: (mv)  frɛŋǝlkǝs (Neerpelt), franie: frannie (Neerpelt), franje: franje (Neerpelt), franjes (Neerpelt), franjel: fraŋjələ (Neerpelt), franjeltje: frɛnjəlkəs (Neerpelt), frannie: frani (Neerpelt) bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || Hoe noemt U een randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden (franje?)? [N 62 (1973)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.] II-7, III-1-3