20683 |
gebakken aardappelen |
patatten in de pan:
Syst. Frings
patatəndəpan (L312p Neerpelt)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25619 |
gebarsten en zwartgeblakerde korst |
zwarte korst:
zwarte korst (L312p Neerpelt)
|
Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a]
II-1
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L312p Neerpelt)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebeden (L312p Neerpelt)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
bidweek:
bidweek (L312p Neerpelt)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbē.t (L312p Neerpelt),
gebit:
gebeet (L312p Neerpelt),
het gebeet van dien awen miens is nog hielegans olijk
goeie gebeet (L312p Neerpelt)
|
een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (L312p Neerpelt)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
19725 |
gebouw |
gebouw:
gebouw (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
een nieuw gebouw [ZND 35 (1941)] || gebouw [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
18335 |
gebreide kous |
breikous:
breikaws (L312p Neerpelt)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
ne gebrekkige miensch (L312p Neerpelt),
mankementig:
makkelentige (L312p Neerpelt),
makkemientige mens (L312p Neerpelt),
makkenentige (L312p Neerpelt),
makənɛntigə mens (L312p Neerpelt)
|
een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|