e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geheimen van de rozenkrans mysteries (<lat.): miesteeries (Neerpelt) De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)] III-3-3
gehemelte gehemelte: gehemelte (Neerpelt) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
gehucht gehucht: gehucht (Neerpelt), gəhyXt (Neerpelt), gɛhyeͅt (Neerpelt), uithoek: uthuk (Neerpelt, ... ) gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: oͅp sən hukə zetə (Neerpelt) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geit geit: gē̜i̯t (Neerpelt), gęi̯.t (Neerpelt), gęi̯t (Neerpelt), geitje: gē̜tjǝn (Neerpelt) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenpap: Syst. Frings  gɛ̄i̯təpap (Neerpelt) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
geitestal geitestal: gęi̯te[stal] (Neerpelt) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gek dwaas: dwoas (zot) (Neerpelt) dwaas". Uitspraak + betekenis [ZND 33 (1940)] III-1-4
geknield zitten op de knien zitten: op te kneijen (Neerpelt) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gekraagde roodstaart steenkappertje: stienkapperke (Neerpelt) gekraagde roodstaart III-4-1