23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerhelligen (L312p Neerpelt),
allerhèlligen (L312p Neerpelt),
alərhɛ.legə (L312p Neerpelt)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)] || Allerheiligen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzielen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
alərzi.lə (L312p Neerpelt)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)] || Allerzielen. [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
kapot:
kapot (L312p Neerpelt),
keps:
hij is kebs (L312p Neerpelt),
hij is keps (L312p Neerpelt),
uit:
oet (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpenmuts:
alpenmuts (L312p Neerpelt),
alpin (fr.):
alpin (L312p Neerpelt)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)] || pet (hoofdbedekking voor mannen) - zijn er verschillende benamingen? [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altaor (L312p Neerpelt),
op den altaar (L312p Neerpelt),
op den altaor (L312p Neerpelt)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)] || Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
23644 |
altaarbel |
bel:
bel (L312p Neerpelt)
|
De 3 of 4 belletjes omvattende bel/schel, die door de misdinaar bediend wordt [schel, sjel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23441 |
ampullen |
kannetjes:
kennekes (L312p Neerpelt)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
slets:
sletsən (L312p Neerpelt)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32786 |
andere eggen |
beitel[eg]:
bęi̯tǝl[eg] (L312p Neerpelt),
spijker[eg]:
spęi̯kǝr[eg] (L312p Neerpelt)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
33260 |
andere oude klaversoorten |
meiklaver:
mɛi̯[klaver] (L312p Neerpelt)
|
In dit lemma staan de niet in de andere lemmaɛs met behandelde klaversoorten bijeen. Vergelijk de behandeling van het materiaal voor vraag N 14, 82, "oude grassoorten" in aflevering I.3. Enkele soorten kunnen worden geïdentificerd; hopklaver is de Medicago lupulina L.; rolklaver (en rolklee) is de Lotus corniculatus L.; bastaardklee is de Trifolium hybridum L.; honingklee is de Melilotus Miller; luzerne of luzerneklee is de Medicago sativa L. Bij ɛstoppelkleeɛ (L 330): "tegelijk met het graan gezaaide klaver die na het maaien van het graan tussen de stoppels opschiet". Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.; add. uit A 60A, 14]
I-5
|