19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gəmakə (L312p Neerpelt),
gemakje:
ook ZND 23, 076
gemekske (L312p Neerpelt)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkelik (L312p Neerpelt),
handig:
ook materiaal znd 23, 77
henix (L312p Neerpelt),
hennig (L312p Neerpelt),
hɛneg (L312p Neerpelt)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
25527 |
gemalen en gezuiverd graan |
uitgezeefde rogge:
ūtgǝzevdǝ rọx (L312p Neerpelt),
uitgezeefde tarwe:
ūtgǝzevdǝ tɛrf (L312p Neerpelt)
|
Omdat de vraagstelling niet helemaal duidelijk was, kwamen er bij de antwoorden op de vraag naar de naam voor "gemalen en gezuiverd graan" zowel meel- als bloem-opgaven voor. Meel bestaat uit het inwendige van de tarwe- of roggekorrel plus de zemel, dus het is de geheel vermalen korrel, terwijl de bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern (Schoep blz. 12). Vroeger werd de gehele korrel vermalen tot meel. Daarna werd het meel gezeefd, waarbij een groot deel der zemelen achterbleef op de zeef. Het gezeefde product was dan de bloem, die echter nog heel wat zemeldelen bevatte (Schoep blz. 13). De voor dit lemma opgegeven bloem-varianten zijn verplaatst naar het lemma ''bloem''. [N 29, 14b; N 29, 15c; N 16, 80]
II-1
|
25526 |
gemalen, niet gezuiverd graan |
rogge:
rǫx (L312p Neerpelt),
tarwe:
tɛ̄rv (L312p Neerpelt)
|
De inhoud van het lemma beantwoordt niet in alle gevallen duidelijk aan het lemma-opschrift. Er is een groep woordtypen die een algemene benaming geeft, een tweede groep duidt op "gemalen, niet gezuiverd graan", een derde duidt een bepaald soort ongezuiverd meel aan en de vierde groep geeft aan dat dit graan voor veevoer wordt bestemd of dat dit afval is. [N 29, 14a]
II-1
|
22441 |
gemaskerd persoon |
een met een mombakkes op:
puntje onder de laatste o
iənə m(tm)-j-ən mŏmbàkkəs op (L312p Neerpelt),
vastelavondgek:
vastelovetgek (L312p Neerpelt),
vastelavondzot:
vastelovetzot (L312p Neerpelt)
|
Een gemaskerd persoon. [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
ook materiaal znd 23, 79
gemeen (L312p Neerpelt),
gemein (L312p Neerpelt),
gemèn (L312p Neerpelt),
gemên (L312p Neerpelt),
gəmɛ̄n (L312p Neerpelt)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeent:
gəmeͅnt (L312p Neerpelt),
gəmɛnt (L312p Neerpelt),
gemeente:
gemɛnte (L312p Neerpelt)
|
gemeente [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21494 |
gemeentehuis |
gemeentehuis:
gemeentehuis (L312p Neerpelt),
gemɛntehoes (L312p Neerpelt),
gəmeͅntəhūəs (L312p Neerpelt),
gəmɛntəhu.s (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
gemeentehuis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33670 |
gemeenteweide |
gemeentswei:
gǝmęntswē̜i̯ (L312p Neerpelt)
|
Weiland dat eigendom is van de gemeente. Een woordtype als vrijwei duidt erop dat men hier als kleine of arme boer zijn koeien vrij kon laten grazen. De informanten van Horn (L 325) en Maasbracht (L 377) zeggen echter dat men eertijds op gemeentewei de koeien kon laten grazen tegen een jaarlijkse vergoeding. [N 14, 60; A 10, 4; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
23994 |
generale absolutie |
volle aflaat:
vollen aafloat (L312p Neerpelt)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|