e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gesp gasp: gasp (Neerpelt), gesp: gasp (Neerpelt, ... ) Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.] || Hoe noemt U een gesp? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
gespeend veulen gespeend veulen: gǝspiǝnt ˲vø̄.lǝn (Neerpelt) Een veulen dat gespeend, niet meer gezoogd wordt. De ontwenning heeft tijdens de vierde of vijfde maand plaats. [N 8, 2b] I-9
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen damklopper: dāmklo.pǝr (Neerpelt), dammer: damǝr (Neerpelt), damplank: damplaŋk (Neerpelt) De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b] I-6
gesteven voorstuk van een overhemd front: front (Neerpelt) voorstuk, gesteven ~ van een overhemd [fruntje, plastron] [N 23 (1964)] III-1-3
gestreepte broek streepjesboks: streepkesboks (Neerpelt) broek, gestreepte ~ van jacquet of kort zwart pak [striepkesboks] [N 23 (1964)] III-1-3
getob; tobben gefrutsel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel  gefrutsel (Neerpelt), gəfrytsəl (Neerpelt), gepros: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel  gepros (Neerpelt), gəpros (Neerpelt), gesukkel: ook materiaal znd 23, 78: "Wanneer iets na lang proberen maar niet wil lukken zegt men: wat een ....., gesukkel  gesukkel (Neerpelt), gəsykəl (Neerpelt) gemartel [ZND 01 (1922)] III-1-4
getrouwde vrouw getrouwd vrouwmens: gətraowt fraowməs (Neerpelt) getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND] III-2-2
getuige getuige: getuge (Neerpelt) de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] III-2-2
getuigen een eed gaan doen: eed goan doen (Neerpelt), ɛ.d gən du.n (Neerpelt), gaan zweren: gen zwèren (Neerpelt), getuigen: gətygən (Neerpelt) getuigen [ZND 24 (1937)] III-3-1
getuigrek bok: bǫk (Neerpelt), haak: hǭk (Neerpelt) Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81] I-6