32883 |
grasmaaimachine |
grasmachine:
grǭǝsmǝšin (L312p Neerpelt),
maaimachine:
mai̯mǝšin (L312p Neerpelt),
mɛ̄i̯mǝšin (L312p Neerpelt)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasmus:
grasmus (gew.uitspr.) (L312p Neerpelt)
|
grasmus
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
graspieper:
graspieper (gew.uitspr.) (L312p Neerpelt)
|
graspieper
III-4-1
|
32852 |
grasspriet |
graspijltje:
grǭspilkǝ (L312p Neerpelt)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
32870 |
graszeis |
graszeissie:
grǭ.ǝs[zeissie] (L312p Neerpelt)
|
Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.]
I-3
|
33673 |
graszode |
res:
ręs (L312p Neerpelt),
rɛs (L312p Neerpelt),
ris:
resǝn (L312p Neerpelt),
vlag:
(mv)
vlagǝ (L312p Neerpelt),
vlagǝn (L312p Neerpelt)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
24160 |
grauwe gors |
grauwgors:
grauwgors (L312p Neerpelt)
|
grauwe gors
III-4-1
|
24161 |
grauwe klauwier |
grauwe klauwier:
grauwe klauwier (L312p Neerpelt)
|
grauwe klauwier
III-4-1
|
17886 |
graven |
graven:
graven (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
23480 |
graven (mv.) |
graven:
graver (L312p Neerpelt)
|
De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|