23901 |
hiernamaals |
eeuwigheid:
ieuwighèt (L312p Neerpelt)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
het is de oude als geknipt:
cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader
tes dən aowən as gəknept (L312p Neerpelt),
hij aardt naar zijn vader:
hij aardt ne ze voader (L312p Neerpelt)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
higən (L312p Neerpelt),
kuimen:
kymǝn (L312p Neerpelt)
|
[JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
naar asem vangen:
hij vangt naar asem (L312p Neerpelt),
smachten naar asem:
hè snocht ne osem (L312p Neerpelt),
snakken naar asem:
hɛ snakt nor osəm (L312p Neerpelt),
hɛi snakt nə əsəm (L312p Neerpelt)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
koorden over balk:
kōrdǝn ōvǝr balǝk (L312p Neerpelt)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
18029 |
hik |
hik:
hek (L312p Neerpelt)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
heenkstieën (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (L312p Neerpelt),
hinken:
hinken (L312p Neerpelt)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
hinken (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝkǝn (L312p Neerpelt),
hummeren:
hømǝrǝn (L312p Neerpelt),
hø̜mǝrǝn (L312p Neerpelt),
ruchelen:
røxǝlǝn (L312p Neerpelt)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|