e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondgebed avondgebed: ōͅvədgəbeͅd (Neerpelt) Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
avondmaal avondskost: ōvendskōst (Neerpelt) de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] III-2-3
avondtriduüm biddens: biddes (Neerpelt) Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)] III-3-3
avondwake avondmis: aevedmès (Neerpelt) De dienst gehouden op de avond voorafgaand aan de begrafenis. [N 96D (1989)] III-3-3
azijn azijn: azeͅn (Neerpelt), azijn (Neerpelt), azīn (Neerpelt, ... ), azɛ̄i̯n (Neerpelt), əzīn (Neerpelt) azijn [ZND B1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)] || Azijn (kent u hier andere woorden voor). [ZND 42 (1943)] III-2-3
baaien onderrok diemitten onderrok: (diemeten onderrok) Van Dale: diemit, sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven; ook diemet.  dimətən onderrok (Neerpelt) onderrok, dikke baaien ~ [N 24 (1964)] III-1-3
baalschort balenscholk: baoleschollek (Neerpelt), matzak: matzak (Neerpelt), matzakje: matzekske (Neerpelt) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] || voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbərən (Neerpelt), slipperen: slypərə (Neerpelt) Glijden (slieren) op het ijs. [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen). [ZND 14 (1926)] III-3-2
baard baard: bārt (Neerpelt), vlimmen: vlęmǝn (Neerpelt) baard [N 10b (1961)] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, III-1-1
baarmoeder van de koe baarmoeder: bārmudǝr (Neerpelt), draagzak: drāxzak (Neerpelt) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11