e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
iemands overlijden aanzeggen op de begrafenis verzoeken: op de begrafenis verzuuke (Neerpelt), uitnodigen: znd 32, 71;  ueëtnoeëdigen (Neerpelt) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)] III-2-2
ijsberen zenuwachtig rondlopen: zenəwənäxtex ròntluəpə (Neerpelt) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: ieesheilegen (Neerpelt) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijspegel himmel: himmels  ⁄heməls (mv.) (Neerpelt), ijspegel: iespegels  ⁄ispegəls (mv.) (Neerpelt), ijspijp: iespiepen  ⁄ispipən (mv.) (Neerpelt), pegel: pugels  pegəls (mv.) (Neerpelt) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: hiezel (m.)  ⁄hizəl (Neerpelt), iesel  izəl (Neerpelt) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijzelen: hiezelen  ⁄hizələn (Neerpelt) ijzelen [N 22 (1963)] III-4-4
ijzeren deurtje voor het ovengat muilplaat: mulplǭǝt (Neerpelt) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Neerpelt), gã.fǝl (Neerpelt) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
ijzeren haak aan de puthaak haak: hōͅk (Neerpelt), puthaak: pøthōͅək (Neerpelt) [N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)] I-7
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft ijzeren pin: izǝrn pen (Neerpelt) De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.] II-1