23779 |
kerstkribbe |
kribbetje:
kribbeken (L312p Neerpelt)
|
Een kerstkribbe [et kribche]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
kersemes (L312p Neerpelt),
kersmis (L312p Neerpelt),
korsemes (L312p Neerpelt),
koərstməs (L312p Neerpelt),
koͅrsmis (L312p Neerpelt),
koͅrstmeͅs (L312p Neerpelt)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)] || Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)] || Kerstmis. [ZND 42 (1943)]
III-3-3
|
23775 |
kerststal |
stalletje:
stalleken (L312p Neerpelt)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (L312p Neerpelt),
zigzag:
zex˱záx (L312p Neerpelt)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19496 |
keukenrek |
rek:
reͅk (L312p Neerpelt),
rɛk (L312p Neerpelt),
schap:
sxap (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
tableautje:
niet algemeen
tablōkə (L312p Neerpelt)
|
de plank waarop het keukengerief wordt gezet [ZND 32 (1939)] || een rek (plank waarop potten en pannen staan) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
24334 |
kever, tor |
mulder:
meulder (L312p Neerpelt)
|
kever [Willems (1885)]
III-4-2
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
kieltje:
keelke (L312p Neerpelt)
|
kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxitǝ (L312p Neerpelt)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kiem:
kiem (L312p Neerpelt)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kiemen:
kiemen (L312p Neerpelt),
kiemspel:
kiemspel (L312p Neerpelt)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|