e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kinderfiets kinderfietsje: é kinderfietsken (Neerpelt) Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar kleine kinderen op rijden [N 99 (1991)] III-3-1
kinderkleren kinderkleren: kinderkliêr (Neerpelt) kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)] III-1-3
kinderkoor kinderkoor: kinderkoor (Neerpelt) Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)] III-3-3
kindermis kindermis: kendərmeͅs (Neerpelt) Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kinderschort met mouwen scholkje: schölkske (Neerpelt) kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)] III-1-3
kindje jezus kindje jezus: t kinneke jezus (Neerpelt) Het Jezuskind, het kind(je) Jezus, Jezuke. [N 96D (1989)] III-3-3
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Neerpelt), kinkettinkje: kenkęteŋskǝn (Neerpelt) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10
kinkhoest kiekhoest: kikhust (Neerpelt) kinkhoest [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
kinnebak kinnebak: kenəbak (Neerpelt) kinnebak [N 10b (1961)] III-1-1
kipkap kipkap: Syst. Frings  kep˂kap (Neerpelt) Kleine blokjes vlees, gesneden uit hart, nieren en ander binnenvlees (kipkap, kluisters?) [N 16 (1962)] III-2-3