22324 |
kiskassen |
slingeren:
sleŋərən (L312p Neerpelt),
slingeren (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet met een plat steentje over het water werpen zodat het weer omhoog springt? [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet: met een plat steentje over het water werpen zodat het weer opspringt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
goed gevuld deeg:
gu gǝvølt dējǝx (L312p Neerpelt)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
ǭǝntrɛ̄kǝ (L312p Neerpelt)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
25431 |
klamp |
t-ijzer:
t-īzǝr (L312p Neerpelt)
|
Haak, ring of iets dergelijks, in een muur of paal in de slachtplaats bevestigd, waaraan de touwen waarmee het rund wordt opgehesen, worden vastgemaakt. Het kan ook een haak zijn die aan de sport van de ladder of aan het slachthout is bevestigd. [N 28, 65; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
34159 |
klamvaars |
klamvaars:
klamvɛ̄rs (L312p Neerpelt)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
24185 |
klapekster |
klapekster:
klapekster (L312p Neerpelt)
|
klapekster
III-4-1
|
24858 |
klaproos |
heul:
eul (L312p Neerpelt),
ø̄l (L312p Neerpelt),
2x = eigenlijk: P. somniferum L.
(h)eul (L312p Neerpelt),
klaproos:
klaprūəs (L312p Neerpelt),
klaprūǝs (L312p Neerpelt),
-
klaproos (L312p Neerpelt)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
klefferen:
kleͅffərən (L312p Neerpelt),
kruipen:
krōēpen (L312p Neerpelt)
|
klauteren (op een boom) [ZND B2 (1940sq)] || Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klē̜.vǝr (L312p Neerpelt)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
kl(tm)vərən oͅəs (L312p Neerpelt),
klaveren (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - IV. Klaveren. [DC 52 (1977)] || Klaveren: klaveren aas (kaartspel). [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|