e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsoor klatsoor: kladzuǝr (Neerpelt) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelkous: n babbelkous (Neerpelt) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Neerpelt, ... ), klø̄r (Neerpelt, ... ) kleur [DC 42B (1967)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
kliekje opgewarmd eten: Syst. Frings  oͅp˃gəwɛrmt ɛtə (Neerpelt) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klierziekte amandelen: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  amandels (Neerpelt), klieren: De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  klieren (Neerpelt, ... ) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] III-1-2
klokhuis klokhuis: klokhus (Neerpelt), kroos: kros (Neerpelt) klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
klokje op het priesterkoor bel: bel (Neerpelt) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenstoel klokkenstoel: klokkestoewl (Neerpelt) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkenzeel: klokkeziejel (Neerpelt) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokrok klokrok: klokrok (Neerpelt) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3