33270 |
koolzaadolie |
smout:
smāu.t (L312p Neerpelt),
topsmout:
tǫpsmāu̯.t (L312p Neerpelt)
|
De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
23216 |
koor |
koor:
het koeër van de kèrek (L312p Neerpelt),
het kōēr (L312p Neerpelt),
heͅt kūr van də kärk (L312p Neerpelt),
ou zoals het franse cour
’t cour van de kerk (L312p Neerpelt)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koewerbaank (L312p Neerpelt)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23434 |
koorgestoelte |
op het koor:
op et koewer (L312p Neerpelt)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
superplie:
superplie (L312p Neerpelt)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
schouderdoek:
schouwerdoek (L312p Neerpelt)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorzetel:
koewerzeetel (L312p Neerpelt)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koorts (L312p Neerpelt),
kors (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
kerkzanger:
keͅrkzɛŋər (L312p Neerpelt)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33806 |
koot |
boelee:
bulē (L312p Neerpelt),
koot:
kūǝt (L312p Neerpelt)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|