e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolzaadolie smout: smāu.t (Neerpelt), topsmout: tǫpsmāu̯.t (Neerpelt) De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
koor koor: het koeër van de kèrek (Neerpelt), het kōēr (Neerpelt), heͅt kūr van də kärk (Neerpelt), ou zoals het franse cour  ’t cour van de kerk (Neerpelt) Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)] III-3-3
koorbank koorbank: koewerbaank (Neerpelt) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorgestoelte op het koor: op et koewer (Neerpelt) Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)] III-3-3
koorhemd superplie: superplie (Neerpelt) Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorkap schouderdoek: schouwerdoek (Neerpelt) De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorstoel koorzetel: koewerzeetel (Neerpelt) Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorts koorts: koorts (Neerpelt), kors (Neerpelt, ... ) hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND] III-1-2
koorzanger kerkzanger: keͅrkzɛŋər (Neerpelt) Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koot boelee: bulē (Neerpelt), koot: kūǝt (Neerpelt) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9