e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kosteres kosteres: kø͂ͅstərs (Neerpelt) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kostganger kostganger: kostganger (Neerpelt), kōstgenger (Neerpelt), koͅstgèngĕr (Neerpelt), kôstgenger (Neerpelt) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool <lange rokken>: langerokken (Neerpelt), internaat: entərnoͅət (Neerpelt), kostschool: kostschool (Neerpelt), koͅstsxoəl (Neerpelt), pensionaat (<fr.): pensionaat (Neerpelt), pensionaot (Neerpelt), pensionoat (Neerpelt, ... ) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmə’nōͅjən (Neerpelt), Syst. Frings  kɛrbənōͅət (Neerpelt), kotelet: koͅrtəleͅtən (Neerpelt) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer mokkig: t is mokkig  təs ⁄mokex (Neerpelt), moklucht: mokloecht  ⁄mokloxt (Neerpelt), vervelend weer: vervèlend weer  vərvēͅlənt wēr (Neerpelt) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude drukte maken van een vinger een arm maken: van nen vinger innen erm maken (Neerpelt) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koude mist zure moek: zoere mok (m.)  ⁄zurə mok (Neerpelt) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs schrale wind: schraole wint  ⁄sxrolə went (Neerpelt) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous met knoopjes slobkous: slopkawsə (Neerpelt) kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)] III-1-3
kous: algemeen kous: kaus (Neerpelt, ... ), kous (Neerpelt), koͅws (Neerpelt), lijk in het A.B.N.  kous (Neerpelt), n kousen]: kaws (Neerpelt), køͅjskə (Neerpelt), strümpe (Neerpelt), sportkous: sportkous (Neerpelt) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || kous, kousen (mv.) [ZND B1 (1940sq)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3