e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruizeel kruiriem: krø̜i̯rim (Neerpelt), kruiwagenriem: krūwāgǝrī.m (Neerpelt) Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr] I-13
kruk, aardappelpoter stomper: stǫmpǝr (Neerpelt) Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12] I-5
krullen krullen: krollen (maken) (Neerpelt) het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
krullen (ww.) krullen: het haar krollen (Neerpelt), het haor krollen (Neerpelt), krullen maken: krollen (maken) (Neerpelt) het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kuchen hoesten: NB verkawd  hoesten (Neerpelt), kuchen: kuchen (Neerpelt), kuimen: kummen (Neerpelt) zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
kudde schapen kooi: kø̄i̯ (Neerpelt) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuif brosje: broͅskə (Neerpelt), kuifje: køͅjfkə (Neerpelt) kuif [N 10 (1961)] III-1-1
kuifleeuwerik kuifleeuwerik: kuufluwerik (Neerpelt) kuifleeuwerik III-4-1
kuifmees kuifmees: kuufmees (Neerpelt) kuifmees III-4-1
kuiken kieken: kikǝn (Neerpelt), kuik: kȳ.k (Neerpelt), kuikje: kykskǝn (Neerpelt) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12